Twee januari. Typisch zo’n moment om pas op de plaats te maken en reflecterend vooruit te zien in mijn agenda, vanuit de rust van een paar dagen thuis.
Dat is mooi gezegd. ’s Nachts voelt dat wel ’s anders. Dan kan het mij overvallen, alsof mijn relativeringsvermogen slaapt en ik niet. Wat gaat er veel gebeuren in het nieuwe jaar. Wat komen er veel taken op mij af. Allemaal ongelooflijk boeiend en zinvol, ik prijs me gelukkig. Behalve op zo’n nachtelijk paniekmoment. Koortsachtig begin ik te zoeken naar mogelijkheden om het aan te kunnen. Kan ik dan niet beter dat en dat wat minder gaan doen, die taak wat meer spreiden, dat en dat misschien wel schrappen?

Al jaren onderhoud ik contact met een vrouw met sociale fobie vanuit een traumatische jeugd. Ze komt van ver en de laatste jaren wordt ze niet meer helemaal door haar trauma’s beheerst. Ze weert zich dapper. Maar elke dag is voor haar een doodvermoeiende strijd. Ik ben de enige tegen wie ze dat allemaal ongecensureerd kan vertellen. Elke maand hebben we online een gesprek van anderhalf uur. Ik geef toe: dat komt wel ’s gekneld te zitten in mijn volle agenda. Vannacht dacht ik dus nog: misschien daarvan de frequentie verminderen?
Vanmiddag zag ik haar weer. Via onze schermen voelden we samen haar intense moeite en verdriet. Dat het nieuwe jaar op haar afkomt, vertelde ze. Dat ze het vechten zo moe is en het flink blijven om te functioneren. En de eenzaamheid daarvan. Ik kon haar alleen maar alle ruimte geven voor deze nood.

En zo slikte ik mijn plan van minder vaak met haar afspreken in. Presentie is elke dag ondervinden wat belangrijk is en wat voor wat moet wijken. Het zal iets anders moeten worden, maar haar laat ik niet in de steek.

Komende nacht ga ik rustiger slapen.