Het was weer dat mooie moment in Open Huis: de maandelijkse Bijbelbabbel. Open voor wie dan ook, om samen rond de tafel naar elkaars wel en wee te luisteren en onze verhalen te leggen naast een bijbelverhaal. Elk een stukje lezen, associaties en bedenkingen uitwisselen, en zo samen te komen tot respectvol omgaan met die oude teksten als gezond-kritische inspiratie voor vandaag.

Vandaag was het ook weer een hele oefening in kritisch lezen. Een verhaal over het oude Israël (nee niet de huidige staat), belaagd door grootmachten (maar daarmee niet automatisch zielig slachtoffer), geholpen door God (maar niet vanzelf en niet zonder zelfkritiek). Het is ook nu weer duidelijk: hèt gevaar bij alle religie is afgoderij: je eigen gelijk tot god verheffen: superieur boven alle andere godjes en gelijkjes, ongenaakbaar en in staat tot gruwelijk misbruik. Die grootmacht in het bijbelverhaal kon er ook wat van: van intimideren, spotten, onderuithalen en stoefen. Amai seg, klonk het uit verschillende monden. Al dat gore gebrul in dit verhaal deed denken aan pestgedrag op de speelplaats of aan allerlei grootpraat in de wereld waar je zelf helemaal klein van wordt en aan alles begint te twijfelen. In het bijbelverhaal grijpt God in, niet door nog groter wapengekletter (algoe, dat is vandaag ook niet de oplossing), maar door allereerst te luisteren naar de angsten van zijn kleine mensen en door de groten der aarde aan hun eigen karma te laten tenondergaan.

God voor ons karretje? Niks van. Verbeeld je maar niet dat het gelijk aan jouw kant staat. Maar als je je klein en weerloos voelt, zo vertelt de profeet tenslotte, dan ziet de Eeuwige in jou een dapper plantje dat diep mag wortelen, stevig mag staan, zal groeien en vruchten dragen. Wie zijn kleinheid toegeeft, kan groeien.