Ze zoekt weer mijn oogcontact, ik ga weer bij haar zitten. Vorige week had ze me verteld dat ze in haar thuisland een universitaire graad had. Maar dat ze hier nog niet eens kan poetsen omdat ze voor haar dochtertje moet zorgen zonder opvang en netwerk, en omdat haar lijf niet wil, en omdat ze de taal nog moet leren want de lessen beginnen volgende maand pas.
Nu vertelt ze verder. Over haar land. Klein, onbekend, onvermeld in de media. En compleet ontwricht. Geen regering, geen politie, geen infrastructuur, geen eigen cultuur. Gedomineerd door een grootmacht die de eigen taal van het land verbiedt.
Ze is nu een jaar in België, maar ik voel aan haar dat ze eigenlijk nog daar is.
Vooral op het moment dat ze haar handen voor haar gezicht houdt en vertelt hoe het daar voor haar was, maar in tegenwoordige tijd: “In the night I go to bed and the next morning I don’t know …”. Wat ze niet weet is: wat is er de volgende morgen vernield? Wie werd er deze nacht zomaar op straat neergeschoten? Ik vraag verbijsterd: “Shot in the street, why?!” “Maffia.”

Je zult het maar meedragen. Hoe kun je dan ooit weer goed slapen? Zelfs als je hier bent.