Zien brengt schaamte. Over en weer. Daarom is oogcontact zo moeilijk. En toch is er weinig wat dieper gaat en meer mens maakt dan gezien worden en zien. Daarvoor moet je iets in jezelf overwinnen. Je glimmende zonnebril afzetten, je smartphone even wegleggen, je haast afremmen. Uit je coconneke treden.

Ik zie hen zowat alle dagen als ik buitenkom. De mensen met wie ik in de sociale kruidenier of het daklozenonthaal in gesprek ga. Ze zijn mijn buurtgenoten. En zo kom ik hen tegen in de winkel. Of zij mij. Dan voel ik me vaak een beetje opgelaten. Dat ze mij zien met mijn volle kar of boodschappenzak. Met mijn haast, mijn afwezige blik. Ik ben ook maar een mens.

Horen, ook zoiets. Er is veel lawaai en geruis in Antwerpen-Noord, in de wereld, in onze hoofden. We moeten zoveel, er zijn zoveel prikkels, er is zoveel appèl ook.

Er zijn dagen dat ik veel zie, veel hoor. En weinig kan doen. Niets kan oplossen. Oogkleppen zouden dan handiger zijn, oorstopjes, en drukdoenerij om jezelf toch iets wijs te maken. Maar dat is niet wat er nodig is.

Dat ondervind ik ook elke dag met diezelfde mensen. Die mij zien, een appel doen op mijn gehoor. Die mij verrijken met hun levensvisie. Met verhalen over hun eigen onmacht. Zoals gisteren, hij die zelf iemand geld had willen geven, maar nog maar een paar euro heeft voor de rest van de maand. Of zoals vandaag, zij die boodschappen deed voor haar buurvrouw in de problemen. Terwijl ik perplex sta, en beschaamd, en onmachtig, zegt die mens tegenover mij of aan de telefoon dan: “merci voor je aandacht, dank je wel dat je naar mij luisterde.” Dan krijg ik op straat een warme glimlach, een brede armzwaai of bij ons volgende koffiemoment een knuffel of aai of compliment over mijn oorbellen of whatever, gewoon uit appreciatie.

Elkaar echt zien, daar worden we samen mens van.

Foto: Max Böhme, Unsplash