Sportnamiddag in Park Spoor Noord. Petanque. De doos met ballensets staat klaar. Een fors gebouwde jongen tuurt erin. “Amai hebt gij die helemaal alleen naar hier gedragen?”, vraagt hij mij met een ongelovige blik. Hij heeft geen goesting in petanque, jammert hij. Maar als ‘t zijne toer is, doet hij toch maar mee. Hij blijkt het goed te kunnen en geraakt steeds meer op dreef. Hij speelt het sportief en moedigt anderen ook aan. Na een uur zijn we allemaal moe, even afkoel-, rook- en waterdrinkpauze. Ik stel hem wat gewone vragen en hij begint te vertellen, over waar hij woont en hoe zijn leven is en waar hij de voorbije jaren allemaal gezeten en rondgezworven heeft. Hij heeft zo diep gezeten als je maar kunt zitten en vele jaren nodig gehad om te geraken waar hij nu is, maar hij is er nog niet, het blijft ploeteren.

Ronde twee, wacht, nog effe een tweede sigaret. Hij haalt veel punten en is blij. De tijd vliegt en we gaan elk ons weegs. Maar hij staat erop om met mij de doos met petanqueballen terug te dragen naar Open Huis. Dat is een heel stuk om voor hem. De doos weegt, het zweet loopt van zijn gezicht. Ik stel voor dat ik het overneem zodat hij kan afslaan naar huis, maar nee. Tot op het laatst wil hij mee dragen.

Wat doen we mensen toch gemakkelijk onrecht. Moest ik deze jongen in het donker zijn tegengekomen, ik zou misschien vanalles over hem gedacht hebben. Blijkt het een schat te zijn. Wat hoop ik dat het goed komt met hem. “Da moet”, heeft hij me verzekerd onderweg. Merci hè jongen.