Hij komt elke week zijn boodschappen doen in de sociale kruidenier. Al jaren. En nu coronaproof. Dat betekent: wachten op je beurt. Dat wachten is geen straf voor hem; hij doet wat hij altijd deed: een boek uit de leenkast pakken en daar rustig in bladeren. Liefst een atlas of een ander boek over de wijde wereld.

Hij wenkt mij. Hij zegt: “Filosofie!” en wijst een zin aan die hij mij hakkelend voorleest: “de aardbodem zit vol met herinneringen aan vervlogen tijden”. “Filosofie”, zegt hij nog ‘s. En hij vertelt, over “mijn land”, herinneringen, ook recenter, aan de tijd voor corona, toen hij nog naar een kerk ging buiten de stad, ik vermoed een gemeenschap van zijn eigen origine. “Mist u het om naar de kerk te kunnen gaan?”, vraag ik. Hij wijst naar de hemel en legt zijn hand op zijn hart. God is overal bij hem, begrijp ik daaruit. Gelukkig maar. “Ik ga nu naar kathedraal”, voegt hij eraan toe. “In kathedraal is kunst.” Ik bewonder hem om zijn brede wereldvisie.

En dan begint hij breed te lachen. “Kunst van Rubens”, voegt hij eraan toe. “Vrouwen … ” en met zijn handen schetst hij hun vormen. “Ik hou van zulke vrouwen”, schatert hij.

Heerlijk, zo’n gesprekje. En onder de kwinkslagen door ben ik weer onder de indruk van de veerkracht van mensen zoals hij, zelfs onder omstandigheden die al jaren niet verbeteren. Wat een filosofie, wat een kunst is dat.