Het stuift in de Stuivenbergwijk. Koud en bijna onzichtbaar voor het blote oog en voor camera’s. Het bedekt wat er speelt. Al die gevels verborgen het toch al. En nu wordt alles genivelleerd. Dat ziet er mooi uit, dat wel, eventjes, voordat het onder vele voeten en verkeer tot een modderbrij wordt herleid. Een brij waarover je zomaar kunt uitglijden en flink onderuit kunt gaan als je niet oppast, als het je duizelt en je geen houvast hebt.

Letterlijk, maar ik voel het ook figuurlijk aan. Wat gaat er allemaal in die huizen en appartementen, kamertjes en krotten om. Eerst door armoede, dan door corona en nu door slipgevaar opgesloten, aan zichzelf overgeleverd en onzichtbaar gehouden. Als je geen dak hebt, ongeborgen. Als je geen verwarming kunt betalen, verkleumd. Als je geen armen om je heen vindt, eenzaam. Als je elkaar op de nek zit, gecrispeerd. Mensen die het nog lang uithielden en staande bleven, glijden er nu ook in af.

Mijn gedachten gaan uit naar al mijn buren, onzichtbaar, maar zo dichtbij, hier in de Stuivenbergwijk, waar het onzichtbaar stuift.