“Heb jij geen schrik in je werk?”, wordt mij soms gevraagd. “Van wat, van wie?”, vraag ik dan onnozel. “Wel, van dat volk met wie jij omgaat. Die kunnen toch wel lastig zijn? Of agressief?” “Werken die wel een beetje mee? Houden ze zich wel aan de coronaregels? Luisteren ze wel? Respecteren ze jou wel?”

Lastig en agressief, dat komt wel ‘s voor ja. Vanmiddag nog. Ik was het die niet goed luisterde, vond hij. Tussen elke vijf zinnen in zijn verhaal raakte hij gefrustreerd als ik doorvroeg. “Hoe is het mogelijk dat iemand zo weinig begrijpt. Ik zeg het toch just!?” Van eerdere gesprekken met hem wist ik nog dat hij ineens razend kan uitvallen. En hij is niet de enige. Er wordt soms met de vuist op tafel geslagen of geroepen. Of je krijgt een bericht dat je even slecht bent als al de rest.

We leven in tijden van maskers. Stoffen of papieren maskers. Maar een ander soort maskers dragen we sowieso, iedereen van ons. Maskers van beleefdheid, van stoerheid, van afstandelijkheid, van vriendelijkheid, van manipulatie. Wat weten we nu van elkaar. In hoeverre luisteren we naar elkaar. Elk gesprek is voor mij opnieuw een les daarin. In luisteren, in besef van maskers over en weer. En ja, zo’n schreeuw, zo’n verzuchting, zo’n scheldpartij, ik probeer dat te vertalen. Vanmiddag hoorde ik hem achter elke verzuchting zeggen: “Maar lúister nu ‘s!” Daar zag ik zijn ware gezicht achter zijn masker. Zijn indringende appèl. Wees maar lastig, beste man. Luister ik wel? Respecteer ik jou wel genoeg? Dat ik dat niet zou doen, daar heb ik schrik van. Hou jij me maar erbij. Efkes zo, desnoods met maskers over en weer en al.

Foto: Unsplash