Zoals altijd neem ik niet de lift maar de trappen bij mij in den blok. En zoals vaak passeer ik dan mijn onderbuurvrouw die op de lift staat te wachten. “Da zijt gij, meisje, da hoor ik.” Ja, ik ben zo’n beetje de enige die de trappen neem daar. De vorige bewoners hebben meegemaakt dat iemand in dat trappenhuis een fatale val maakte en hebben er schrik van opgedaan. “Mor gaai zait toch ne vinnige!” Haar compliment maakt me warm van binnen, en “meisje” ook.

Zoals elke dag word ik opgebeld. In de vorige lockdown belde ik anderen, nu bellen die anderen mij. Mensen van in de buurt. Ze moeten hun ei kwijt over hun erbarmelijke omstandigheden, ze smijten hun shit eruit en hun gal. Mocht ik suggesties proberen doen ter verbetering of voor hulp, dan word ik teruggefloten: “Petra, Petra, wacht, wacht, luister gewoon naar mij”. Sic. I hold my horses. En tot mijn verwondering hoor ik telkens opnieuw weer als vanzelf een sprankje licht doorkomen in het gesprek, een beetje meer gemoedsrust en nieuwe moed. “Fijn weekend, Petra, ik hoop voor jou dat de zon gaat schijnen.” Telkens opnieuw deze warmte. “En gij zijt een meiske naar mijn hart, vergeetdat nie hè. Als ik u heb gehoord is mijne dag weer goe.” Ik blijf verbluft achter.

We zitten in elkaars buurt, zij het op noodgedwongen afstand. Ik mag in hun buurt komen. Zij geven mij evenveel als ik misschien aan hen. “Love your neighbour”, ik heb het nog nooit als zo vanzelf ervaren. En zo versterkend.