“Ik heb een wandeling gedaan, dit weekend”, vertelt ze me opeens. Zij wacht op haar beurt voor de sociale kruidenier, ik bied haar ondertussen een tasje koffie aan en vraag hoe het gaat. “Ah?, tof?” vraag ik. Ze weifelt. Dan zoekt ze voorzichtig naar woorden. De wandeling was georganiseerd door een buurtwerking, begrijp ik uit haar verhaal. Die biedt kennelijk allerlei activiteiten aan voor nieuwkomers. Bedoeld om de integratie te bevorderen, merkt ze op. Ze spreekt goed Engels, had in haar door oorlog verscheurde land ooit een gediplomeerde functie in de wetenschap. En heeft haar scherpe geest behouden, ook al moet ze nu al jaren aanschuiven voor voedsel- en andere hulp. De wandeling leidde naar plekken van de Belgische geschiedenis. “Wat heb ik nu aan Rubens als ik niet weet wat ik vandaag kan eten?”, laat ze zich opeens ontvallen. En ze herpakt zich: “ik zou dankbaar moeten zijn, die mensen bedoelen het goed”.

Een vrijwilligster op gesprek. Ze blijkt al 17 jaar in België te zijn, spreekt perfect Nederlands, is jong en heeft werkervaring in haar land van herkomst. Ze is blij dat ze als vrijwilligster iets kan doen wat lijkt op haar vroegere werk. Dat doet ze al 11 jaar, week in week uit. Is daarvoor drie kwartier met de bus onderweg en drie kwartier terug. “Maar mag ik zeggen wat mijn probleem is?” En dan komt het. Ze heeft nog altijd geen papieren. Al zeventien jaar niet. Ze kan niet terug en ze kan niet vooruit. Zo jong, zo goedwillend. Ze kan niet eens haar bus betalen, vertrouwt ze me toe.

Naar hen luisteren maakt me telkens opnieuw nederig. En opstandig tegelijk. Wat bezielt ons om niet beter naar mensen als deze vrouwen te luisteren? En aan te sluiten op wat hun werkelijk ontbreekt? Hoe zij zelf verder zouden kunnen? Papieren, erkenning, kansen. Respect. Daar vallen puzzelstukken in elkaar.

De wereld zou er een stukje meer heel van worden.

(Kunstwerk: Aaron van Nimwegen, 14 jaar)