Coronatijd. Ons allen is afstand geboden. “Blijf in uw kot.” Maar niet iedereen heeft een kot. En dicht bij mensen blijven, dat kan ook echt wel met behoud van veilige afstand. Een kerk opent haar deuren. We hebben mondkapjes en handschoenen aan, iedereen wast gewetensvol de handen. Mensen zonder kot zijn welkom. Hier kunnen ze even komen zitten, want buiten mag dat niet. Tasje koffie, luisterend oor. Met respect voor de veiligheid.

“Ik ben een kind van God”, zegt hij ferm en zijn ogen boren krachtig in de mijne. “Onderschat mij niet”, zegt die blik. Binnen de minuut hebben we een gesprek over het leven, de wereld, het Woord van God (“ons enige bezit”) en de prachtige betekenis van zijn roepnamen. “Ik ben een denker”, zegt hij. “Ik denk tien keer meer na dan veel andere mensen en zal nooit iets zomaar doen. Daar ben ik te kostbaar voor. Geen drugs, geen alcohol.” Hij grabbelt in zijn broekzak en legt iets in mijn gehandschoende hand. Een medaillon. Iets gelovigs. “Van mijn oma”, beklemtoont hij. “Dat heb ik altijd bij mij, dag en nacht.” Geen kleine opgave als je al jaren dakloos bent.

Elke mens heeft een verhaal. Elke mens zonder dak zou zeker een boek kunnen schrijven. Je valt van de ene verwondering in de andere. Rijke of arme ouders, uniefdiploma’s of schoolleed, buitenlandse en andere omzwervingen, artistieke talenten of bluf, namen van filosofen en kunstenaars, theorieën over politiek en de mens, al dan niet samenhangend. En breuklijnen, hiaten, valstrikken. Gemis aan nestwarmte, verkeerde vrienden, niet nee kunnen zeggen, brute brute pech, vechtscheidingen, bureaucratische fouten, ziektes en onbetaalbare facturen. Hunkering naar gehoord worden, gezien, erkend als mens.

“Onderschat mij niet. Ik ben een kind van God.” Die blik neem ik voor altijd mee.

(Foto Pixabay)