Lockdown, quarantaine, afstand, voorzorgen, blijf in uw kot, … Een miniminibeestje heeft ons gigantische economiemachine stilgelegd en ons allemaal naar binnen gejaagd. Corona. Voor de veiligheid alles op slot. Het is nodig om de schade te beperken.

De straten zijn verlaten, de pleinen liggen leeg, zelfs de daklozen moeten zich onzichtbaarder maken dan ooit. Zijn we zo wel veilig? Zoveel mogelijk toch. Tegen dit.

En àchter dat veiligheidsslot? Hoe gaat het daar met ons? Ik bel mensen op, dat kan nog wel. De eerste week klonk er veel moed, nu begint het te wegen. Het opgesloten gevoel. Het gemis. De binnenhuiselijke spanningen. De stress van wat er nu allemaal moet. De zorgen vooral, veel zorgen om de onbereikbare dierbaren: ouders, kinderen, zussen, broers. En ja, ook om huisgenoten. Of om zichzelf. Alleen zijn. Je tijd zelf doorkomen. Geen afleiding, geen knuffels. Sommige mensen ontdekken onvermoede creativiteit bij zichzelf. Maar achter al onze flinkheid, onze voorzorgen, onze aanpassing, onze inzet, vreet onmacht. Dat is een beest dat door betonnen muren en mondkapjes heen onder je vel kruipt. Je wordt er doodmoe van.

“Hebt u zich de laatste week neerslachtig gevoeld?” vraagt een universiteitsonderzoek mij belangstellend. Ja, meer dan gewoonlijk, fluister ik anoniem. “Lukt het u om uw gevoelens te erkennen?”, vragen allerlei lieve columns mij. Want dat, zeggen weer andere onderzoeken, is de beste manier om deze crisis te doorstaan.

Veiligheid van binnen. Op mijzelf teruggeworpen blèt ik nog meer bij films. Mopper ik meer op mijn dierbare. Moet ik alle prikkels en appèls actiever stroomlijnen. Ik weet dat ik niet de enige ben. Aan de telefoon kunnen we het elkaar vertellen.

Daar ligt de diepste veiligheid. Garantie om niet ziek te worden heeft niemand van ons. Ziek van het virus, ziek van de onmacht. Tegen het één helpt afstand, tegen het ander nabijheid. Kom maar, vertel maar. Je bent niet alleen. Ook nu niet.