Mijn kinderen ten prooi aan de roofdieren van deze wereld. Troost me niet, kalmeer me niet. Kom niet af met je verhaal over dat het niet anders kan. Dat kinderen nu eenmaal de vloek moeten wegdragen die machtigen over elkaar uitroepen. Nooit zal ik me neerleggen bij dit primitieve altijd zinloze geweld. Ik weet het, ze zijn dood. Ze hangen. Klaar om verslonden te worden. Door de hyena’s van de media, de aasgieren van de pers. Hun beeld gaat de wereld rond als nieuwsitem voor kijkcijfers die nooit lang duren. Ze dienen als propaganda. Maar het zijn mijn kinderen. Ze hebben namen, ze komen uit mijn buik. Ik heb een naam. Rizpa. Vloertegel, betekent dat. Voetveeg, deurmat, gemaakt om over mij te laten lopen. Niks van. Dan ken je mij nog niet. Ik laat niet af.

Noem mij een Dwaze Moeder. Ik klaag u aan, regimes van alle tijden, die mijn zonen en dochters executeren, doen verdwijnen, als seksslaven vernielen, als kanonnenvlees gebruiken. Ik klaag u aan, die zich op uw god beroept en denkt dat u het gelijk aan uw kant hebt. Ik klaag u aan, die wegkijkt, wegzapt, over mij heen stapt. Ik heb een naam, ik heet Rizpa, moeder over de dood heen. Kom niet aan mijn kinderen of je hebt met mij te maken. Onderschat niet de kracht van moeders en vaders die tot in hun buik getroffen zijn als je hun kinderen wegpakt. Niets kan dat rechtvaardigen.

Ik weet niet veel over jouw god. Ik heb nooit veel in te brengen gehad, of ik nu minnares van de koning was of verstoten leefloner. Ik weet alleen dat vloek en oorlog het niet voor het zeggen mogen hebben. Geef mijn kinderen rust. Misschien rust daar Gods zegen op.

(Bijbelbabbel over 2 Samuël 21)