Hij zit aan een tafeltje in de onthaalruimte van de sociale kruidenier. Een man van rond de 60, schat ik. Caddy naast zich. Ik ga voorzichtig naar hem toe en stel me voor, en vraag hem of ik bij hem mag komen zitten. “Alles oké” gebaart hij, licht schuddend met zijn hoofd. Ik maak op dat hij niet wil babbelen, maar hij blijft me aankijken en reageert knikkend als ik hem vraag of hij hier voor het eerst is. Ik ga zitten. En dan pas begrijp ik dat hij nauwelijks een woord Nederlands spreekt of verstaat. Enkel “Arab”. Hij glimlacht vriendelijk.

Een Arabisch sprekende vrouw passeert en praat met hem en kennelijk vraagt hij haar om eventjes te tolken, om zich te verontschuldigen dat hij zo graag wil maar mij niet kan verstaan. Ze vertelt mij een stukje van zijn verhaal. Toen hij het haar laatst verteld had, had ze zelf moeten huilen. Dat hij alles kwijt is. Ik kijk vragend: hoe komt dat? Natuurlijk: Syrië. Hij maakt schietgebaren. “Deze man was rijk, had mooie huizen, een bedrijf. Ik heb foto’s gezien, zo mooi, alles. Allemaal kapot, weg, compleet weg.” Idlib. De nieuwsbeelden komen me voor ogen. Hier zit een stukje Idlib voor mij, met een lieve glimlach en een blijkbaar onverwoestbaar prachtige ziel. Nu zit hij hier, in de sociale kruidenier, om een beetje eten. Ik voel een diepe pijn om hem en leg mijn hand op mijn hart. Hij ook. We kijken elkaar lang aan. Ik blijf bij hem zitten. De vrouw wandelt verder. Wij verstaan elkaar niet. En toch wel. We hebben niets in handen voor een dieper gesprek. En toch wel. Met niets in handen toch verder gaan. Dat leer ik van mensen zoals hij.