Daar zitten ze dan, rond één tafel. De vrouw, de generaal, de koning en zijn zoon. Uit het millenia-oude verhaal (2 Samuël 14), woord voor woord gelezen, herlezen en verkend, komen ze tevoorschijn, nemen ze plaats, gaan eenvoudige mensen van nu van Antwerpen-Noord even in hun schoenen staan. Allemaal spelers in het spel. Wie is aan zet?

De vrouw is getekend door het leven en wijs geworden. ‘Hoe moeilijk het ook is’, zegt ze tegen de koning, ‘probeer u te verzoenen met uw zoon. Dan kunt ge zelf weer voort.’ De koning?, hij is zichtbaar moe. Moedeloos geworden, van zijn eigen falen en de gevolgen in zijn gezin. Onmachtig tegenover zijn zoon. Hij kan geen stap vooruit. Zijn zoon tegenover hem aan tafel is geen lieverdje. Hij heeft zijn broer vermoord. Een jonge god is hij, maar zijn vader is zijn zwak. Of is hij alle respect voor hem kwijt? ‘Ik ben slachtoffer van jou’, zegt de zoon tegen zijn vader. ‘Zolang jij mij op afstand houdt, staan we allemaal stil.’ De omstaanders houden hun adem in. Hoe kan een vader zijn zoon vergeven die tegelijk moordenaar is van zijn andere zoon? Naast de koning spreekt de generaal zich uit. Met een tongval niet van hier, maar loyaal als een rots. ‘Koning, ik ben jouw rechterhand, ik ben er om jou te beschermen. Verdeeldheid in jouw rijk is niet goed. Probeer je te verzoenen’, klinkt het ook van hem.

Wie is aan zet? Waar leidt dit toe? Wordt de koning schaakmat gezet? Is het dan vergeefs om stappen naar elkaar te zetten? Het spel is nog niet gedaan.