Beste buurvrouw,

we wonen in dezelfde blok. Één laagje beton scheidt onze levens van elkaar. En stuurse blikken, drukke levens, en vast nog zoveel meer. Jouw leven is anders dan het mijne. Jouw verhaal is anders, jouw cultuur, jouw taal, jouw situatie, allemaal anders. Maar we wonen in dezelfde blok. Op hetzelfde adres. We zien de zon uit dezelfde hoek opkomen en weer ondergaan. Hebben hetzelfde uitzicht, dezelfde buren. En we zijn allebei moeder.

Ik hoor je elke dag. Je schelle stem. Alle dagen roep je tegen je kinderen. Van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat. Dag in dag uit. Je man hoor ik opvallend weinig. Je kinderen roepen ook. Tegen jou, tegen elkaar. Jullie slaan met deuren, gooien met dingen. Het gaat er heftig aan toe.

Ik vind het moeilijk om aan te horen. En ben al eens komen aanbellen bij jou. Ik heb je gevraagd of je minder wilt roepen omdat ik er last van heb. Ik zag je kinderen snel in hun slaapkamers verdwijnen. Je had een rood hoofd. En je zei dat je wel moet roepen omdat je kinderen niet luisteren. Ik vertelde je dat ik ook moeder ben. Dat ik je begrijp. Maar dat ik heb geleerd dat kinderen soms beter luisteren als je niet schreeuwt. Dat het voor kinderen ook moeilijk is. Oké, zei je, sorry. En je deed je deur weer dicht. Een minuut later was je weer aan het roepen.

Ik kan het niet helpen dat ik het hoor. Elke dag opnieuw. Muren hebben oren. Ik versta niet wat je roept. Ik weet niet wat jou allemaal zo frustreert. Ik heb daar vast geen idee van. Jou nog ‘s vragen om niet zo te roepen heeft geen zin, denk ik. Ik zal het uithouden. Dat zal niet anders kunnen. Maar je kinderen, houden die dit uit? En jijzelf?

Ik kan het niet helpen dat ik hierover nadenk. Mijn hart heeft ook oren. Als dit te erg wordt, zal ik misschien nog ‘s bij je aankloppen. Zou je geen hulp kunnen gebruiken? Maar wie ben ik. Ik houd mijn oren wel open.

Ik kan zelf enkel maar proberen te zorgen dat ik geen muur naar jou opbouw zonder oren en zonder hart.

Sterkte.

Je buurvrouw-collegamoeder.