Ik kom hem tegen op straat. Ik ken hem van PSC Open Huis, een vereniging waar armen het woord nemen. En we treffen elkaar regelmatig in de buurt. We raken aan de babbel. Hij was de dag ervoor in de universiteit. Voor de presentatie van het Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting. Ik had tot mijn spijt niet kunnen gaan. Nu kan ik hem ernaar vragen. “Och, al jaren hetzelfde hè”, zegt hij met de blik van een kenner. Hij is er al heel lang elk jaar bij, bij die presentatie van het Jaarboek. En hij probeert elk jaar in de pauze een kopstuk aan te spreken. Een politieker, een journalist, een universitair. Hij is een arme die het woord neemt. 

Dat broodnodige gesprek komt van twee kanten. De universiteit houdt zich ermee bezig, onderzoekt en nodigt uit. En helpt. De mensen die erin leven, in armoede, doen hun zeg. Want zij kunnen het weten. 

“Wat is armoede?”, vraagt hij zich luidop af, staande op de stoep van het PSC. “Ik ben begonnen te werken voor een paar franc per uur. In de hand. Op was op. Maar weet je, nu ik ouder word denk ik nog vaker aan mijn moeder. Onze ouders, dié waren pas arm.” En hij vertelt over de kou, de ontbering, het krabben en ploeteren. Vol respect. Want diezelfde ouders hebben hem en zijn broers en zussen een goede jeugd kunnen bezorgen. Zij hebben nooit honger gehad. 

“Wat is armoede vandaagdedag?”, vraagt hij verder. “Zoveel jongeren steken zich al in de schulden. Ze willen vanalles hebben wat ze niet kunnen betalen. Kunnen ze dan niet sparen?” Samen zijn we het wel eens dat je de tijden niet kunt vergelijken. Er is geen job meer zeker. Huizen en energie zijn megaduur. En de consumptiemachinerie dringt zich continu op. 

Wat is armoede? Hoe ermee omgaan? Wat moet eraan gedaan worden? Zolang we maar in gesprek blijven, in universiteitsgebouwen, politiek en op de straat, komen we samen misschien een stap verder.

We gaan elk weer ons weegs en steken onze hand op naar elkaar. Onze wegen zullen blijven kruisen. Ik heb de presentatie gemist, maar toch weer wat bijgeleerd over armoede.