Muziek in de wijk. Het geluid staat hard. De zomer wordt luidruchtig gevierd. Dat lokt buurtbewoners het plein op. Bij alle verschillen en spanningen heb je die behoefte aan zomerplezier dan toch gemeenschappelijk.  Een kraampje van ‘t Café, voor mensen in keiharde armoede, pal naast een kraampje met verse muntthee, van “dat soort mensen dat altijd hun vuilzakken over het balkon smijt en hier komt profiteren”. Er vallen harde woorden tussen de luide klanken door.

Een man van 60 zonder gebit met een colaatje in zijn hand toont zijn watersigaret die hij in zijn borstzakje mee heeft. Hij is van de ene dag op de andere gestopt met roken en met drinken, hij was het moe. Nu voelt hij zich goed. Alles marcheert als van een jonge vent. Hij laat zich niet meer doen. En dan zomaar, out of the blue, vertelt hij erbij dat zijn vader hem als klein jochie vijf keer bijna verdronken heeft, met zijn kop in de lavabo of een zwembad, en hem met een mes in zijn rug gestoken heeft en met zijn kop tegen de muur geslagen heeft. In een paar seconden wordt een harde jeugd neergezet. “Kunde geloven”, voegt hij eraan toe, met zijn hand op mijn arm, verbazend zacht, “dat als er nu ene mij beledigt, ik die een mot verkoop? Ik moet het niet meer hebben. Het leven heeft mij hard gemaakt.”

Na nog wat racistische uitlatingen over zijn gekleurde medeburgers besluit hij de conversatie. Met een kus op mijn wang. Als ik hem even later uit de verte zie, steekt hij vriendschappelijk zijn hand op.