“Oeioei”, “Amai m’nen frak!” – weer zijn de uitroepen niet van de lucht, als we het vervolg lezen van Saul en David (1Sam.18). Hoe David, de herdersjongen, supergeliefd werd en wat dit met Saul, de machtige koning, deed. De kracht van jaloezie. Slinkse pogingen om die gewone jongen uit te schakelen. Maar de Heer was met de kleine jongen, omdat hij verstandig handelde.

De eigen verhalen liggen er vlak naast. Verhalen van zogezegd onbelangrijke mensen zoals David. Waarom jaloers zijn geen zin heeft. Dat je soms ook wel ‘s chique zou willen kunnen eten, maar zou het dan beter smaken? En als je een miljoen zou winnen, dan wil je dat toch meteen weggeven zeker. Dat armoede natuurlijk wel pijn doet. Niet mee kunnen op school, “loemp” genoemd worden, niet met een rijk lief mogen trouwen (net als David zei). Wat je dan als boodschap mee krijgt: “rijken zijn verstandig, armen zijn loemp”. Maar kijk: in dit verhaal is David de verstandige en gedraagt Saul zich als een loemperik. Machtige loemperikken, ja, die zijn er nu ook nog. Ook vandaag gebruiken ze jonge mensen  als kanonnenvlees. Maar eigenlijk, zegt dit verhaal: doen die machtigen het in hun broek van angst.

Laat je niet doen, mens. Hou je verstand erbij. En de Heer zal met je zijn.

O ja, en dat van die geslachtsdelen van de Filistijnen? De Bijbel is geen wollig boek hè. Juist daarom kun je er zoveel mee.