Het concert is gedaan. We staan elk met een glas in de hand. Ze vraagt me hoe de nieuwe job bevalt. Kun je het wel gewoon worden daar? tussen die mensen? Kun je het loslaten ‘s avonds? Pas op, vooral mensen die al generaties lang in armoede leven, zitten vast. Die staan nergens voor open. Dat stoort haar zo, zegt ze.

Ik voel boosheid opkomen. Zoveelste keer dat ik dergelijke woorden hoor. Zoveelste confrontatie met negatieve vooroordelen over ‘die mensen’ tussen wie ik mij thuis voel. Even overweeg ik om de conversatie af te breken met een smoes.

Maar ik heb deze vrouw al eens ontmoet. Die vorige keer hadden we een tof gesprek. Ze wilde horen over het geloof, zonder zich te moeten binden. Ze werd niet graag in een hokje opgesloten, zei ze. Ik kan dat begrijpen en had haar graag verteld over hoeveel geloven en openheid met elkaar te maken kunnen hebben.

Haar nu niet opsluiten dus. Niet weglopen. Misschien zit hier een verhaal achter, weet ik veel.

Dus ik reageer met wat er in me opkomt: ‘wat bedoelt u met open staan? Waarvoor?’ En mijmerend erachteraan: ‘Soms maken mensen dingen mee die maken dat het moeilijk wordt om je open te stellen. En als je in armoede opgroeit, krijg je vaak veel klappen. Als je je gekwetst voelt, geef je niet zomaar je vertrouwen.’

Ze kijkt me verrast aan en zegt: ‘Ja, dat herken ik.’