Ondergronds

Dag jongen, in de ondergrondse gang onder Antwerpen-Centraal, met vlotte tred voor mij uit. Jongen met je rugzak, je te dunne jas in deze vrieskou, je donkere huid, je zwarte krullenbos. Dag jongen, wie zou je zijn? Wat heb jij allemaal in je rugzak zitten? Waar kom je vandaan, waar ga je naartoe? Wat heb je allemaal meegemaakt? Waar is je familie? Nog in Turkije, op een Grieks eiland, gestrand, in een besneeuwde tent, met al hun hoop op jou? Heb je contact met hen? Hoe is je leven nu? Welke last ligt er op jouw smalle schouders? Je ziet er zo kwetsbaar uit. Wie heeft jou op schoot genomen toen je klein was? Jou in slaap gewiegd? Wie is er nu voor jou? Kun je ergens terecht? Of moet je alleen je weg vinden in deze koude wereld, met zijn ondergrondse gangen?

Dag mijnheer, daar bij die vuilbak, trekkend aan uw sigaretje, leunend op een kruk. Wat doet u hier in dat hoekje in deze kille gang zo ‘s morgens vroeg? Hoe gaat uw dag eruit zien?

Dag meisje met je hoofddoek, met bezem en opvangbakje de vloer aan het opkuisen, aan het opvegen wat achteloze haastige passanten wegsmijten. O, daar nog een meisje ook zo bezig, en nog een man daar wat verderop, en nog één. Ik zou jullie allemaal willen bedanken. Dank je wel dat je het hier netjes maakt. Maar jullie kijken niet eens op, zelfs niet als ik vlak langs jullie passeer. Zo gewoon zijn jullie het precies om genegeerd te worden. En ook ik zeg dan maar niets. Shame on me.

Wie ziet de mensen in de ondergrondse gangen van de stad?