Ahmed heet ons welkom.

Ik ben net begonnen als stadspredikant. We komen er wonen, midden in 2060. Verhuizen dus. Er zijn nog wat klussen te doen – dat betekent veel lawaai in ons appartementsblok. Niet echt een toffe binnenkomer voor onze buren. We lopen af en aan, naar boven en naar beneden, om spullen uit onze auto naar boven te brengen. Onze overbuurman van hetzelfde verdiep komt kijken. Een oude Turkse man. We vertellen hem hoe wij heten. Ik heet Ahmed, zegt hij. Hij vraagt met gebaren of hij binnen mag zien, hoe ons appartement eruit ziet. Hij blijft maar een minuutje, steekt zijn duim op en geeft dan mijn man en mij een hug.

We zien geen kans om eten te maken. Ik haal pizza’s in de straat. Ik kom hier wonen, vertel ik de pizzaman. Meteen krijg ik blikjes drinken “van het huis” en verhalen en een filmpje op zijn tv-scherm over zijn broer die zo goed kan jongleren met pizzabodems. En dat het hier een heel goede straat is; je bent hier nooit alleen, zegt hij: er is altijd een horecawinkel open tot ‘s nachts en dan de bakker ‘s morgens vroeg. Ik noem mijn naam. Ik heet Ahmed, zegt hij en geeft me een bepizzabloemde vuist.

We voelen ons hier thuis vanaf dag 1.