En we doen maar door. We zitten op die tram van het leven, die zijn wissels trekt. In die metro onder de laag van de stad waar de machten spelen. Maar de ene pendelaar is de andere passagier niet. Sommige van ons hebben een abonnement, anderen een voordeeltarief, weer anderen rijden clandestien mee in de hoop dat ze niet gepakt worden. Sommigen zijn ons bij vorige haltes ontvallen, vaak blijven medereizigers maar even in onze buurt, ieder heeft zo zijn of haar bestemming. Of niet. En elk zijn of haar tempo. Of niet.

Je hebt mensen die zich voor hun werk verplaatsen. Massa’s. Alle dagen nine to five. Of in shiften. Of voor school. Dan heb je winkelaars, met hun vijf boetiekzakskes in elke hand. Toeristen soms. Stedelingen op weg naar een afspraak, luid tetterend aan hun telefoon of oortje. En je hebt er die gewoon meereizen. Zonder doel. Zonder toestemming. Vaak oogluikend getolereerd. Om onder mensen te zijn. Voor verkoeling. Om de dag te vullen.

Mensen van de straat zijn dat. Die de stad als hun broekzak kennen. Die de mensen aan zich voorbij zien trekken naar hun haastige belangrijke aandachtvragende bestemmingen. De meeste van die mensen doden ondertussen de tijd. Met hun smartphone. Wat een uitvinding. Straatbewoners hebben dat niet, of beperkt. En dus zijn ze er gewoon. Tegen wil en dank. Ze trekken van hot naar her om eten te vinden en een slaapplek. Of gewoon omdat de muren van hun groezelige studioke op hen af komen. En hun trauma’s. Hun verworpenheid.

Het zijn zij die mij opvallen. Die mij halt doen houden. Niet altijd letterlijk, want ik heb het ook “druk”. Maar zeker wel inwendig. Elke straatbewoner stelt mijn leven in vraag: waar ben je mee bezig? Dood je je tijd door maar door te doen? Jij die eten hebt en garantie van een droog bed en misschien wel iemand om goedemorgen te kussen en geld voor bezigheden?

Ik zie je, ik hoor je in stilte. Jij mens zonder bestemming, jij die gedood wordt door onze tijd, jij vergaat aan de tijd, meer dan je lief is, jij zit daar maar. Vrouw met je vele nylon zakken om je heen. Man op de stoep in je rolstoel met je ene been. Jonge gast uit de jeugdzorg en de goodwill gevallen. Jij zit daar maar en je staart, je dommelt, je filosofeert vaak ook, je probeert niet altijd tekeer te gaan, je verdooft en verkalmt jezelf, je verwacht geen goeiendag meer, zelfs geen kleingeld in een bekertje. Dat is je leven. Je sterft er jong aan. Zovele jij’s betreur ik. Zelfs al hebben sommige jij’s ook mij wel ‘s uitgekafferd. Omdat ik ineens toch sta voor dat systeem van afwijzers zoals jij de wereld ervaart. Maar even zovele jij’s zullen mij altijd hartelijk groeten.

Dankzij jou stap ik wel ‘s gewoon uit. Om ook op een bankje te zitten of op een randje aan de zijkant. Of om inwendig stil te staan. Wat een levenskunst, in al zijn wrange schoonheid van het menselijk bestaan. Want het leven is niet mooi. Blijven leven is een hele kunst.