Hij komt onze Jongerenwerking binnenwandelen. “Ik ken u”, zegt hij meteen terwijl hij naast me komt zitten in de zithoek. “Ik heb u geholpen met stoelen en tafels.” Dat klopt! Eind juni heeft hij mee de handen uit de mouwen gestoken op onze verhuisdag voor gedoneerde meubelen aan de Woonterp. Ik vraag hem hoe het met hem gaat en hij vraagt het aan mij. En of ik hier ook werk en wat ik juist doe. Hij vertelt dat hij twee jaar in België is, vanaf volgende week weer naar de Nederlandse les zal gaan en “artikel 60” gaat werken (sociale tewerkstelling) in een restaurant. Hij heeft nog een lange weg te gaan, zoals de meeste jongeren die hier komen. En hij staat er helemaal alleen voor. Nu valt mij op hoe droevig zijn ogen staan in zijn vriendelijke gezicht. Achter dit verhaal gaat een wereld van moeite en eenzaamheid schuil. Zo’n jongen in zijn eentje, komend uit een hechte familiecultuur. “Nee, dank u, liever geen thee, want in mijn land drinken wij dat samen met velen.” Het snijdt door mijn ziel. Wat staat er in die ogen, wat heeft hij te verwerken? Zijn land kapot, familie verloren, een moeizame vluchtroute en een hobbelig parcours van verblijfsprocedure, erkenning, inburgering en het zoeken van zijn weg in deze samenleving. “Al die papieren, de facturen, ik mag niets vergeten, maar mijn hoofd zit al vol. Als ik alleen ben in mijn studio, dat is het moeilijkst.” Ik kan mij nauwelijks voorstellen wat er op het netvlies van deze jongen gegrift staat en wat hij meetorst aan zorgen, verwachtingen en onzekere ambities.

Er valt een stilte in het gesprek. Voorzichtig zeg ik zacht: “Ik vind het zo erg wat er in jouw land gebeurd is.” Weer een lange stilte. Hij schuift naar voren en wrijft gekweld in zijn handen. “Ik begrijp niet waarom mensen mensen pijn doen. Het land kapot maken. Voor wat?” Ik verblijf in de stilte vol pijn met hem. “Ik ook niet.”

Ik kan het intense verdriet in zijn ogen niet meer niet zien. Dat is wat er gebeurt als je er bij blijft. Bij iemands verhaal. Naar de diepere lagen. In de pijnlijke stilte. Onder de onmacht.

Er komt een volksgenoot binnen die hem in zijn taal een vraag stelt. Hij gaat naast hem zitten. Even later pakt hij de console van het voetbalspelletje en vraagt aan mij hoe het werkt. Kennelijk geen ervaring mee, maar welkome afleiding. Een paar minuten later gaan de beide jongens samen naar buiten. “Dag mevrouw, fijne dag verder.” Dag jongen.