“Kun je me even helpen?”, vraagt hij. “Mijn familie komt volgende week via gezinshereniging aan in België en ik zoek een huis voor ons gezin.” Op zijn smartphone zie ik aan massa’s mails dat hij zelf intensief heeft gezocht. Maar het zou helpen als ik zou bellen naar verhuurders.
Ja, dat klopt, dat ken ik van in de Woonterp, vorige fase. Onze gevluchte gezinnen werden daar tijdelijk gehuisvest. We hadden vrijwilligers, speciaal om te helpen zoeken naar een blijvende woonst. Bellen als Vlaming en vanuit een organisatie kan een verhuurder soms geruststellen. Héél soms, zo bleek. Want de woordcombinatie “vluchteling” en “gezin” werkt meestal als een rode vlag. Die vrijwilligers moesten dus frustratiebestendig zijn, en onze gezinnen al helemaal. Zo ook deze Afghaanse jongen in onze Jongerenwerking. Volgende week moet hij al woonruimte hebben!

Ik dus bellen. Nee, nee, nee, nee. Dat is te verwachten. Tussendoor stel ik hem vragen. Waarom niet per se in Antwerpen? Geen vrienden. Geen vrienden?!, schrik ik. Hij zegt nee, geen vrienden, en legt zijn 19-jarige hoofd op mijn schouder. Hij kon mijn zoon zijn. Wat is hij eenzaam. Ik leg mijn arm om zijn schouders. Hij blijft tegen me aan zitten.
Dit overkomt me vaker. Inwendig voel ik waarschuwende stemmetjes. Ik ben vrouw en heb mijn grenzen. Maar nee, dit is puur. Net zoals bij sommige mannen in de daklozeninloop bijvoorbeeld. Die zijn ook eenzaam en houden soms ook wel van een knuffel. En ik ook eigenlijk, dus dat treft.
Knuffelen, dat doe je bijvoorbeeld niet als sociaal assistent. Alhoewel, ik zie het ook wel ’s gebeuren. Soms is een mens zo verloren in deze koude wereld. Je zou een onmens zijn om dan iemand niet heel dicht bij je te laten komen.
De zoveelste telefonische poging komt bij een verhuurder met een hart. Ja, zowaar!, de jongen mag morgen komen kijken naar het huis. We delen in zijn opluchting. En we bidden allemaal dat het goed komt, klinkt het. Bidden is ook een vorm van knuffelen.