De vrieskou had hem overvallen. Als je dakloos bent, hoor je geen weerbericht. Zeker niet als je contact met lotgenoten mijdt, omdat ze je teveel prikkels bezorgen. De bunker leek ideaal. Op een karton slapen was hij nu wel gewend. Maar de bodem liep af en tijdens de nacht was het ijskoude water binnengesijpeld, zodat hij nat wakker werd. Op zijn natte schoenen was hij naar buiten gekropen en helemaal naar het stadscentrum gewandeld, want er reden op dat megavroege uur nog geen bussen.
Dit had hem doen besluiten om hulp te zoeken. Over zijn schroom naar mensen heen. En zo was hij bij ons beland.
Mijn luisterend oor verraste hem. De hulp van iemand anders ook. Te merken dat mensen tijd voor hem maken, meedenken, zijn verhaal willen horen.

Soms helpt zelfs een bunker niet meer. Een letterlijke niet en ook een figuurlijke niet. Dan drijft de ellende je toch maar naar mensen toe. En als je je beluisterd voelt, ontdooi je zelf. Je voelt je weer mens, de moeite waard.

Ik draai een knop om, zegt hij tegen mij. Het moet er nu toch maar ‘s van komen. Stappen zetten hieruit.
Ik hoop dat je vannacht al beter zult slapen, zeg ik hem ten afscheid. Tot volgende week misschien.