“Ik heb maat 37 en dit is maat 37,5, kan dat wel, denkt u?”, vraagt een gracieuze jonge vrouw mij in de kringloopwinkel, wijzend op elegante rode hakschoentjes die ze aan het passen is. “Als ze u comfortabel zitten, waarom niet, ze staan u prachtig!”, zeg ik welgemeend. Ook een andere mevrouw valt mij bij, geeft nog een tip van een extra inlegzooltje, en loopt verder. “Bent u zeker dat ze me staan? Fijn, dan doe ik ze!”
“Tof hè om iets moois te vinden in de kringloopwinkel”, herken ik. “Ja”, vertelt ze, “ik voel mij hier goed, en niet bij die nieuwe modewinkels. Weet u, toen ik een klein meisje was, haalde mijn papa balen kleding op uit ons buurland Mali en dan mochten mijn zus, mijn mama en ik eerst uitzoeken wat wij wilden hebben. En als ik te groot geworden was, gaf ik mijn kleren door aan mijn zus. Ik ben nu nog zo, ook bij mij thuis: ik hou niet van chic en nieuw, maar van gedeelde spulletjes. Dan ben je thuis.”
Ik zie haar voor me als klein meisje, met haar handjes door die enorme balen tweedehandskleding, afgedankt in Europa. Ik ken die beelden uit documentaires, ze maken me altijd boos over onze mode-industrie. Ineens sta ik nu te praten met een vrouw die uit de andere kant van die realiteit komt en hoor ik haar kinderlijke positieve beleving ervan. Blijkbaar kon haar papa toch iets betere kwaliteit dan fast-fashion-rommel op de kop tikken en heeft ze duurzaamheid kunnen omarmen.
En zo staan we nu hier als twee vrouwen in de kringloopwinkel in Antwerpen dat gevoel uit te wisselen, hoe tof het is om kleren een volgend leven te geven, blij te zijn met iets moois en je daar goed bij te voelen.
De schoentjes staan haar koninklijk mooi.
Leave A Comment
You must be logged in to post a comment.